• levering binnen 1-2 werkdagen
  • veilig betalen

Oorspronkelijk

Nu het evolutiedenken in de haarvaten van de samenleving is doorgedrongen, dringt de vraag zich op hoe wij vandaag de dag het eerste geloofsartikel dienen te verstaan. Onlangs verscheen de studie van prof. dr. G. van den Brink, die ervoor pleitte om het evolutiemodel te integreren in het orthodox-christelijk geloof. Prof. dr. M. J. Paul bepleit in ”Oorspronkelijk” het tegenovergestelde. Dr. Pauls methode is opvallend. Terwijl ”En de aarde bracht voort” van dr. Van den Brink zich kenmerkt door grote denkkracht en diepgaande argumentatie heeft dr. Paul een heel andere aanpak. Hij heeft grote kennis van zaken van de huidige stand van zaken, maar hij gaat niet in debat en problematiseert bepaalde posities niet.
Hij wil feiten presenteren en ieder kan daar zelf conclusies uit trekken. Dat maakt het boek heel gemakkelijk leesbaar, terwijl diepdenkers stof krijgen aangeboden om verder te denken. Dr. Paul vindt dat theïstische evolutionisten de Bijbel te weinig laten spreken en te gemakkelijk Genesis 1-11 tot een mistige oergeschiedenis verklaren. Daarom kiest hij zijn uitgangspunt juist wel in de Bijbelse noties. Vanuit de structuur van het boek Genesis laat hij zien dat de eerste hoofdstukken wel historisch bedoeld zijn en niet verschillen van de structuur van de rest van dit boek. Ook laat hij vanuit andere gedeelten van het Oude Testament en vanuit het Nieuwe Testament zien dat in de Bijbel zelf de eerste hoofdstukken altijd historisch zijn verstaan, inclusief paradijs, eerste mensenpaar, zondeval en omkeer van zaken door de vloek over de aarde. Jezus Zelf sprak duidelijk dat God in het begin de mens heeft gemaakt en dat de mens dus niet aan het einde van een lang evolutieproces op het aardse toneel verscheen. Als de historische dimensie in Genesis 1 verbleekt, blijft er niets over van de opdracht om zich te vermenigvuldigen. Hier wringt de historische benadering van Genesis met het inzicht van theïstische evolutionisten, die menen dat er al talloze mensen waren voordat God met het adamitische deel van hen een verbond aanging. Ook de roeping om over de dieren te heersen komt dan in de lucht te hangen, omdat 99 procent van de dieren was uitgestorven voordat de mens zich aandiende. Een belangrijk argument van theïstische evolutionisten is dat de Bijbel gezaghebbend is ten aanzien van de boodschap van zonde en genade, maar dat we aan de Bijbel niet de eisen van de moderne historische wetenschap moeten stellen. Dr. Paul erkent dat de Bijbel geen historische wetenschap bedrijft, maar dit betekent niet dat de Schrift daarom niet historisch betrouwbaar zou zijn. In de taal van alledag wordt betrouwbare historische informatie gegeven. Dit geldt ook ten aanzien van het Bijbelse wereldbeeld. Vanuit het theïstisch evolutionisme wordt er nogal eens op gewezen dat God Zich in Zijn openbaring heeft aangepast aan de manier waarop de primitieve mens dacht over de wereld. Die zou de wereld hebben voorgesteld als een platte schijf die op pilaren in water staat met een vaste hemelkoepel daarboven waarin de hemellichamen een plaats hebben gekregen. Dr. Paul besteedt een apart hoofdstuk aan deze kwestie, waarin hij laat zien dat deze benadering geen recht doet aan het wereldbeeld van Israël. Als er in de Bijbel over pilaren wordt gesproken, is men zich ervan bewust dat men beeldspraak gebruikt om de betrouwbaarheid van Gods orde tot uitdrukking te brengen. Uiteraard heeft God Zich in Zijn openbaring aangepast aan het menselijk niveau, maar daaruit kunnen we niet de conclusie trekken dat Gods openbaring ons op het verkeerde been zet. Hier is de kerkgeschiedenis ook van belang. Omdat christenen die de evolutie een plaats willen geven in het christelijk geloof nogal eens verwijzen naar uitspraken van kerkvaders die zich relativerend zouden hebben uitgelaten over de letterlijke betekenis van de eerste hoofdstukken van Genesis, deed dr. Paul hier speciaal onderzoek naar. De uitkomst hiervan is dat de kerkvaders zich in het bijzonder hebben beziggehouden met deze hoofdstukken. Dat had te maken met hun eigen tijd, waarin ook allerlei opvattingen over het ontstaan van de wereld rondgingen. Het epicurisme dacht sterk materialistisch, de gnostiek interesseerde zich niet voor de historische feiten en het platonisme ging uit van de eeuwige materie. In deze context hebben de kerkvaders beleden dat God de schepping onmiddellijk uit het niets tot stand heeft gebracht. Hun belijdenis over de schepping was dus niet naïef. In hun Schriftgebruik hadden zij meer ruimte voor allegorie dan gebruikelijk in de gereformeerde traditie, maar de historiciteit van deze hoofdstukken stond voor hen vast. Meermalen noemen zij het getal van 6000 jaar sinds de schepping. Voor de katholiciteit van het christelijk scheppingsgeloof is dit een belangrijk gegeven. Zou God Zijn kerk negentien eeuwen lang verkeerde ideeën over de schepping hebben laten koesteren en hebben we pas sinds Darwin de juiste sleutel om de Schrift op dit punt te verstaan? De recente kerkgeschiedenis komt ook aan bod. Amerikanen als Dabney en Warield komen langs, christelijke gereformeerden en hervormden. Ook van Kuyper en Bavinck worden de posities ten aanzien van schepping en evolutie besproken. Overigens denk ik dat de auteur hier wat te snel mee klaar is. Bij Kuyper en Bavinck zit meer worsteling met het wetenschapsvraagstuk in het algemeen en het evolutievraagstuk in het bijzonder dan de schrijver suggereert. Onderwijl dringt de vraag zich op: Hoe zit het dan met de fossielen van miljoenen jaren oud? Steken we ons hoofd niet als een struisvogel in het zand als we al deze gegevens negeren? Hier zie ik een belangrijk verschil tussen dr. Paul en dr. Van den Brink. Als ik het boek van dr. Van den Brink lees, krijg ik de indruk dat het evolutiemodel zo vaststaat dat daar nauwelijks twijfels over zijn. Er kan gediscussieerd worden over details, maar de hoofdlijn staat vast. Als ik dr. Paul lees, krijg ik een heel andere indruk. Hij verwijst naar tal van wetenschappelijke publicaties waaruit blijkt dat er nogal wat vragen bij het evolutiemodel kunnen worden gesteld. Het zijn niet alleen christenen die vanuit de Bijbel kritiek leveren op de evolutietheorie, maar ook ongelovigen kunnen niet altijd met deze theorie uit de voeten. Het gaat nog verder; er zijn ook tal van wetenschappelijke aanwijzingen die de geschiedenis van de Schrift bevestigen. Bovendien brengt dr. Paul de evolutietheorie in verband met het optimistische vooruitgangsgeloof van de negentiende eeuw. Dat laatste zou een aanwijzing kunnen zijn dat het draagvlak voor deze theorie in onze eeuw afbrokkelt. Als leek op dit terrein vraag ik mij af: wat is precies de stand van zaken? Voor een christen is het historische gezag van de Schrift genoeg om alleen te staan tegenover de grote wereld van het evolutiedenken, zoals Maarten Luther ooit alleen stond tegenover de grote wereld van het aristotelische denken. Maar het zou een geweldige steun in de rug zijn als we het wetenschappelijk gezag van de evolutietheorie kunnen relativeren. Misschien dat het debat de komende tijd hierin ook wat meer helderheid kan scheppen? In verband hiermee komt ook de vraag naar de verhouding tussen wetenschap en geloof naar boven. Niet alleen dr. Van den Brink, maar ook tal van andere theïstische evolutionisten verwijzen in dit verband naar artikel 2 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis, waarin de schepping een boek wordt genoemd waarin God Zich openbaart. Hier zit toch een geweldige stimulans in voor wetenschappelijk onderzoek? Zonder de stimulans tot wetenschappelijk onderzoek te ontkrachten, maakt dr. Paul hier terecht het onderscheid tussen Gods openbaring en onze wetenschappelijke kennis daarvan. Bovendien is dit artikel niet bedoeld om de resultaten van onze wetenschappelijke kennis in mindering te brengen op het gezag van de Schrift. Artikel 2 kan niet los gelezen worden van artikel 7, waarin de Schrift als hoogste norm wordt beleden. Treffend vond ik de benadering dat de kennis uit de natuur niet het gezag heeft van het 67e Bijbelboek. Wel vraag ik mij af of de kritiek van dr. Paul op het methodisch naturalisme, dat God bij voorbaat uit het wetenschappelijk onderzoek uitsluit, niet te kort door de bocht is. Als we klassiekchristelijk onderscheid maken tussen eerste en tweede oorzaken leidt dat tot meer nuance in ons wetenschapsmodel. Een van de grootste vragen ten aanzien van de evolutietheorie betreft het godsbeeld. Als het waar is dat de mens pas de laatste drie seconden op de evolutionaire tijdschaal van een dag is verschenen, hebben dieren elkaar miljoenen jaren wreed doen lijden en gedood. Hoe is dit te rijmen met het beeld van een goede God en de uitspraken in Genesis dat alles zeer goed was? Heeft de goede Schepper het wrede mechanisme van de evolutie gebruikt om het goede tevoorschijn te brengen? Kunnen we van het kwaad in deze wereld alleen maar zeggen dat het een mysterie is? Dr. Paul geeft in dit verband niet alleen een uitleg van Romeinen 8:19-22 waaruit blijkt dat de zonde van de mens gevolgen heeft gehad voor de dierenwereld, maar hij maakt hier ook een theologische overweging. Christus is niet alleen de Verlosser, maar ook de Schepper. Als Christus Schepper is, moeten we aan Zijn optreden kunnen zien hoe Hij is. In het optreden van Jezus tijdens Zijn rondwandeling op aarde herkennen we totaal niets van het evolutiemechanisme dat zich zou hebben voltrokken vóór het bestaan van de mens. Integendeel, Jezus ontfermt Zich over de zwakken en Hij bestrijdt de dood. Zo werpt de leer van Christus ook licht over de leer van de schepping. In dit encyclopedische werk van dr. Paul komt nog veel meer aan de orde wat buiten deze bespreking valt. De auteur heeft ons een zeer grote dienst bewezen door zich de laatste jaren in deze materie in te graven en ons in het resultaat daarvan te laten delen. Het scheppingsgeloof is geen bijzaak in de christelijke theologie. Integendeel, met Maarten Luther kunnen we zeggen dat het eerste geloofsartikel de basis vormt voor alle geloofsartikelen en dat de schepping ons de grondpatronen van de verlossing toont.