• levering binnen 2-3 werkdagen
  • veilig betalen

Mattheüs

Wat gebeurt er wanneer een oudtestamenticus een commentaar schrijft op een nieuwtestamentisch Bijbelboek? Het antwoord is: er valt nieuw licht op bekende teksten en het verband tussen het Oude en Nieuwe Testament krijgt een nieuwe dimensie.

Dat dr. Paul juist het Mattheüsevangelie kiest, is geen toeval. Geen ander evangelie is zo verweven met het Oude Testament als dit. Opmerkelijk genoeg is de aandacht voor het joodse karakter van Mattheüs pas in de recente theologie breder opgekomen. Hoewel enkele oudere uitleggers hier wél oog voor hadden- onder wie de Duitse theologen Zahn en Schlartter, en de Britse nieuwtestamenticus Lightfoot.

Nieuwe (archeologische) ontdekkingen en nieuw toegankelijke Joodse bronnen maken de publicatie van dit commentaar bijzonder welkom. Dr. Paul, bijgestaan door drs. Kees de Vreugd voor de Joodse bronnen, leidt ons deskundig en met inzicht door het evangelie van Mattheüs.

In de beknopte en zakelijke behandeling van de inieidingsvragen (pp. 17-34} volgt Paul een klassiek spoor - en daar is niets mis mee, voortschrijdend onderzoek laat zien dat traditionele standpunten, die lange tijd in diskrediet zijn gebracht, vaak beter onderbouwd blijken dan de vele, soms tamelijk speculatieve hypothesen over het ontstaan van het Mattheüsevangelie en de verhouding tot de andere evangeliën. Met betrekking tot een mogelijke Hebreeuwse of Aramese oervorm van Mattheüs is Paul terecht terughoudend. Zelf acht ik het bestaan van zo'n vroege versie aannemelijk. Intussen stem ik er volmondig mee in dat het Mattheüsevangelie een Hebreeuwse gedachtegang ademt. En ik voeg daaraan toe: niet aleen qua inhoud, maar ook qua vorm.

 

Verheldering

Joodse bronnen werpen verrassend licht op tal van passages uit het Mattheüsevangelie. Een voorbeeld is Mattheüs 11:25-30, De ruimhartige uitnodiging van de Heere Jezus om tot Hem te komen en Zijn juk op te nemen, laat zich illustreren vanuit het boek Sirach (2e eeuw v. Chr.). Ook daar klinken de woorden ‘kom, ‘juk’ en ‘rust’ — zij het in een andere context. Meteen wordt ook het contrast duidelijk: waar de vroeg-joodse schrijver van Sirach verklaart rust te hebben gevonden, openbaart het evangelie de Heere Jezus als dé bron van rust. Verhelderend is ook uitleg van de passages over het verraad en de dood van Judas. Latere rabbijnse geschriften leren dat de executie van een misdadiger, wanneer deze gepaard gaat met schuldbelijdenis, dient tot vergeving van de misdaden. Komen de uitspraak van Judas en zijn zelfdoding op deze manier in een ander licht te staan (Matth. 27:4-5)?

De vraag is waarom Mattheüs deze gebeurtenis ziet als een vervulling van de profetie van Jeremia over de koop van de akker van de pottenbakker. Terwijl de verwijzing naar de dertig zilveren penningen doet denken aan Zacharia. Paul oppert dat Jeremia, als omvangrijkste profetenboek en eerste in de Joodse canon, daarom als enige genoemd wordt. Dat lijkt mij terecht. Een grondige studie van Michael Knowles maakt bovendien duidelijk dat in het Mattheüsevangelie sprake is van een zogeheten ‘Jeremia-matief.

 

De rol van archeologie

Een derde voorbeeld van hoe archeologische vondsten en Joodse bronnen kunnen bijdragen aan een dieper verstaan van het Nieuwe Testament betreft de figuur van Pontius Pilatus. Wie zich baseert op de evangelieverhalen rondom Jezus’ veroordeling, kan de indruk krijgen dat deze Romeinse stadhouder — of beter, aldus Paul: prefect — een weifelende man was. lemand die moeite had knopen door te hakken. Toch laat Lukas 13 al iets zien van zijn hardvochtigheid. De Joodse geschiedschrijvers Josephus en Philo bevestigen dat Pilatus met uitzonderlijke wreedheid regeerde.

In 1961 werd in het theater van Caesarea een steen gevonden met het opschrift: '[Pon]tius Pilatus, [pre] fect van Judea: Ook een bronzen zegelring, aangetroffen in Herodium, draagt een afbeelding van een mengvat voor wijn met de Griekse inscriptie Pilatou (van Pilatus). Bijzonder treffend is ook de bespreking van de kruisiging. Daaruit blijkt, op basis van beeldmateriaal, dat gekruisigden zich meestal al op ooghoogte bevonden met de omstanders. Dat gegeven is zowel schokkend als ontroerend: de Gekruisigde wordt zo letterlijk dichtbij gebracht.

 

Rechtsgeldig proces

Heikele punten blijven er altijd. Neem het proces van de Heere Jezus voor het Sanhedrin (Matth. 26:57 -65): was dit juridisch rechtsgeldig? De meeste uitleggers concluderen van niet - en terecht, naar mijn oordeel. Paul voegt daar een waardevol element aan toe: op basis van de bronnen stelt hij dat de betreffende regels uit de Misjna waarschijnlijk pas later zijn vastgesteld. Zij waren dus nog niet van toepassing ten tijde van Jezus berechting. Een ander, meer gedetailleerd punt betreft de verloochening van Petrus (Matth. 26:73). Volgens de HSV herkennen omstanders in het huis van Kajafas Petrus aan zijn spraak. De gangbare uitleg is dat hij zich verraadt door zijn Galilees dialect. Deze opvatting is gebaseerd op een latere Joodse bron, en hoeft daarom niet per se historisch betrouwbaar te zijn. Paul verwijst in dit verband naar M.W. Mitchell, die suggereert dat het Griekse lalia eerder duidt op een opvallende, overdreven manier van ontkennen waarmee Petrus juist de aandacht op zich vestigt. Met andere woorden: het is niet zijn accent, maar zijn toon die hem verraadt. Dat is voorstelbaar, al werpt het tegelijk de vraag op hoe we dan de reactie van de menigte op het Pinkster-gebeuren (Hand. 2:7) moeten duiden. Volgens mij is er nog iets anders aan de hand.

Opvallend is verder de opbouw in de drie reacties van Petrus bij Mattheüs: we zien een duidelijke intensivering, van een publieke ontkenning naar vervloeking en uiteindelijk het zweren van een eed. Nog een detail valt op: het dienstmeisje dat Petrus aanspreekt, had volgens de sociale verhoudingen — zoals beschreven door de Joodse historicus Josephus - nauwelijks enige status of invloed. Het is dus verrassend dat haar tussenkomst zoveel impact heeft. Mogelijk vormt de rivaliteit tussen Judea en Galilea op de achtergrond van deze passages (en ook Handelingen 2) een verklarende factor: Judea keek neer op het ‘achtergebleven’ Galilea. Petrus hoort bij de verkeerde groep en is, net als zijn Meester, een marginal Jew (J.P. Meier).

 

Witte bladzijde

In de canonlijsten prijkt het Mattheüsevangelie steevast bovenaan. Het vormt een natuurlijke brug tussen het Oude en het Nieuwe Testament. Opmerkelijk genoeg zijn er al in de vierde eeuw codices (vroegchristelijke Bijbelhandschriften), waarin de tekst van Mattheüs direct aansluit op de oudtestamentische geschriften - zonder een blanco pagina ertussen. Misschien is het een overweging waard om in toekomstige (Herziene) Statenvertaling uitgaven de witte bladzijde tussen Maleachi en Mattheüs weg te laten. Die suggereert een scheiding die er in wezen niet is. Tenzij men, met Calvijn, wil spreken van een overgang tussen twee bedelingen binnen het ene verbond. Tot slot — en met een knipoog: dit fraai gebonden boekwerk (lof aan de uitgever!) zou een mooi cadeau zijn voor onze theologiestudenten. En wat zou er gebeuren wanneer kerkenraden het schenken aan hun dominee? Ik vermoed dat we er op zondag allemaal goed mee af zijn.

Mattheüs

Dr. Mart-Jan Paul
vanaf 2995