• levering binnen 1-2 werkdagen
  • veilig betalen

Ons psalmboek

Mijn Apeldoornse collega ”in liturgicis” schreef een bijzonder informatief boekje over ‘ons’ psalmboek. Het is ontstaan vanuit de jaarlijkse gastles over dit onderwerp in de hoogste groepen van de basisschool. Dat is overigens aan de stijl van het boekje ook wel merkbaar. De trant is eenvoudig en toegankelijk.

Dr. Jaco van der Knijff begint met een beeldende beschrijving van zijn eigen eerste ervaringen als kleine jongen die met het „zwarte schatboek” op schoot in de kerk zit en met een verwonderde blik het nieuwe psalmboekje verkent. Die verkenning doet hij in dit boek nog eens over, maar dan bezien door de ogen van de muzikale vakman.

Het boek is opgedeeld in vijf delen: achtergrond, de berijming van 1773, een rondgang door het psalmboek, zingen uit het psalmboek en het nawerk. Het eerste deel geeft een beknopte historische impressie van de Nederlandse psalmberijmingen die aan de berijming van 1773 zijn voorafgegaan. Het ontstaan van die berijming –”ons psalmboek”– komt in het tweede deel aan de orde. Hoe instructief deze eerste delen ook zijn, de toegevoegde waarde van het boekje van Van der Knijff zit wat mij betreft vooral in de delen drie en vier. In het derde deel gaat het bijvoorbeeld over korte en lange psalmen, over de halve verzen en die ene voorzang en over de verhouding van de Bijbeltekst en de berijmde psalm. Steeds voorzien van duidelijke voorbeelden. Deel vier gaat over onder andere de melodieën en hun componisten, over kerktoonsoorten, ritmische en niet-ritmische gemeentezang, de toevallige verhogingen in de melodie van sommige psalmen en de zogenaamde ”Pauzes”. Het vijfde deel van het boek gaat onder de titel ”Nawerk” in kort bestek na wat er achter de psalmen zoals ze in ons psalmboek staan te vinden is: de belijdenissen, de liturgische formulieren, het Kort Begrip en de Ziekentroost.

Het boekje is bijzonder informatief. Het ontstaan van ons psalmboek, zowel voor wat betreft de teksten als de melodieën, is overzichtelijk beschreven. De kluwen aan historische gegevens waarvan soms sprake is, wordt in kort bestek ontrafeld en helder gepresenteerd. Ook is de auteur er wat mij betreft goed in geslaagd om de soms complexe materie, zoals bijvoorbeeld in het hoofdstuk over de kerktoonsoorten, duidelijk uit te leggen. Het siert hem bovendien dat hij op een objectieve en ontspannen wijze schrijft over de onderwerpen die nog weleens wat discussie oproepen, zoals de kwestie van ritmisch versus niet-ritmisch. Al ontbreekt een enkele knipoog niet.

Van der Knijff heeft een belangrijke dienst bewezen aan jongeren én ouderen die wekelijks en misschien wel dagelijks uit ‘1773’ zingen. Belangrijke informatie over deze geliefde psalmberijming is op beknopte, overzichtelijke wijze gepresenteerd en voorziet de lezer in kennis van de achtergrond en het ontstaan ervan, alsook in meer begrip van tekst en melodie. Ik kan het oud en jong van harte aanbevelen. Hopelijk doet het ons te meer ”zingen met verstand”. Deze uitdrukking is van Calvijn. Hij duidt er het onderscheid mee aan tussen het zingen van een vogel en het zingen van een mens. De Geneefse hervormer benadrukt dat het geestelijk lied gezongen wil worden met het hart. Maar het hart, zo benadrukt hij, veronderstelt óók het verstand. En daarin, zo zegt hij met Augustinus, ligt het onderscheid tussen het zingen van mensen en van vogels. „Want een vink, een nachtegaal, een papegaai zingen mooi, maar zonder te begrijpen. Het bijzondere geschenk aan de mens is daarentegen dat hij weet en verstaat wat hij zingt.”