Vroeg zoeken van de Heere
De oude dagen zijn de kwade dagen, dus de jonge dagen zijn de goede dagen. Wie jong sterft en de Heere niet heeft gezocht, kan dit nooit meer doen. Denk aan de 42 kinderen in Bethel (2 Kon. 2:24). Wie jong sterft en aan zijn Schepper heeft gedacht, wordt eeuwig zalig. Niemand mag de bekering uitstellen. God heeft ook recht op de jonge jaren. We lezen in Psalm 95:7: ‘Heden, zo gij Zijn stem hoort, verhardt uw hart niet.’ Zonder uitstel moet hieraan gehoorzaamd worden. De bekering is een gave van God. De Heere maakt doden levend. “Als God ons dan genade aanbiedt, en wel die grote genade van bekering ten leven - zullen wij dan het aanvaarden van die genade uitstellen en zal onze ziel God met Zijn genade de deur wijzen?” (blz. 106). Bovendien is het niet zeker dat wij oud worden. Wie onbekeerd voortleeft wordt steeds harder. Bekering wordt steeds moeilijker. Het uitstellen van bekering geschiedt uit liefde tot de zonde en een zondige afkeer van God.
Uitstel
Er is geen reden de bekering uit te stellen. Een mens kan ervoor terugschrikken om de Heere te gaan dienen. Hij wil de Heere niet dienen. Hij is een vijand van God. Het kan ook zijn dat de zonde, de wereld en alles wat in die wereld wordt gevonden voor de zondaar hoger staat dan God. Dan is zo iemand een dienaar van de wereld en van de zonde. Voordat de kwade dagen komen moet de mens aan zijn Schepper gedenken, moet hij tot bekering komen. Als de kwade dagen zijn aangebroken krijgt men er maar zelden zin in om aan het werk van de bekering te beginnen. “Er is geen grotere dwaasheid dan zijn bekering uit te stellen en de schuld tegenover God niet te vereffenen.” (blz. 110). Het moeilijkste en belangrijkste werk moet niet uitgesteld worden totdat men er niet meer toe in staat is. De ouderdom neemt de krachten van ziel en lichaam weg, zodat door lusteloosheid het werk van de bekering wordt opgegeven. Alle hoop om met God verzoend te worden ontvalt. Moedeloosheid krijgt de overhand en de zondaar stort neer in de eeuwige rampzaligheid.
Afgedwongen bekering
Een afgedwongen bekering komt niet voort uit afkeer van de zonde. Als Israél verdrukt werd vanwege de afgodendienst, konden de afgoden niet helpen tegen de verdrukkers. Dan vroeg het volk ‘gedwongen’ om Gods hulp. Maar dan lezen we in Richt. 10:14: ‘Gaat heen en roept tot de goden die gij verkoren hebt; laat die u verlossen, ten tijde uwer benauwdheid.’ God heeft een behagen in hen die Hem vrijwillig liefhebben.
Geheugenverlies
Wie oud wordt kan zijn geheugen verliezen. Hij weet niet meer wat er in het verleden gebeurd is. Hoe zal hij dan zijn zonde oprecht aan God belijden? Hij herinnert zich ook niet meer de vele weldaden die de Heere in het verleden heeft gegeven. Als die wel herinnerd zouden worden, zouden die aansporen tot dankbaarheid.
Tweede natuur
Als het werk van de bekering is uitgesteld tot op de oude dag, dan is de zonde tot een tweede natuur geworden. Wie gewend is jarenlang kwaad te doen, kan geen goed doen. Het onkruid van de zonde is zo toegenomen dat er geen koren meer kan groeien. De duivel bindt de ziel van een oude zondaar al meer aan zich. De wereld zou gaan spotten als een oude zondaar bekeerd wil worden. Dit onderstreept: ‘En gedenk aan uw Schepper in de dagen uwer jongelingschap, eer dat de kwade dagen komen en de jaren naderen, van dewelke gij zeggen zult: Ik heb geen lust in dezelve.’