Sommige kinderen beloven veel in hun jeugd, maar ze komen later in slecht gezelschap en worden daardoor goddeloos. Fruytier klaagt dat kleine jongens en meisjes in slechtheid al volwassen zijn. Godvrezende leerkrachten uiten veel klachten over de kinderen. Ook bij de oudere jeugd wordt veel zondigheid en wereldgelijkvormigheid waargenomen. Het is met het dienstpersoneel niet anders gesteld. Met jongeren uit aanzienlijke families is het niet beter gesteld.
Gedenken aan zijn Schepper
Gedenken aan zijn Schepper houdt in dat men Hem kent. Veel jongeren leren niet alleen voor een beroep, maar leren ook plezier te maken en te dansen. Er wordt net genoeg over God geleerd om belijdenis te doen, maar dan is het ook voorbij. Jongeren uit hogere kringen zouden zich schamen een kerkdienst bij te wonen om zo God te leren kennen. Ouders en getuigen spannen zich niet in om hun kinderen aan God te leren denken, terwijl ze dat bij de doop wel beloofd hadden. Dan is het niet vreemd als kinderen erop los leven alsof ze met geen God te maken hebben. Ze verbinden zich aan de Gode- vijandige wereld. Het gedenken aan zijn Schepper betekent ook verzoening zoeken door het bloed van Christus. Fruytier schrijft op blz. 126 “Waar zijn de oudere jongens en meisjes die aan een oprechte bekering en aan verzoening met God denken?” Er wordt niet gedacht aan God Die oordelen zal. Het denken aan zijn Schepper houdt ook in een volhardend nakomen van alles wat de Heere eist. Het ontbreekt aan dankbaarheid. Het leven tot eer van God wordt gemist. Hij wordt niet gediend. Handelaars houden alles wat met de handel te maken heeft goed in de gaten, maar het ontbreekt aan onderhandelingen met de hemel. De meeste jonge mensen vergeten het eerste en het voornaamste.
De opvoeding
Als oorsprong van het verderf begint Fruytier bij de opvoeding. Goede opvoeding is nodig. Bij jonge kinderen moet de verdorvenheid worden tegengegaan. Tucht is nodig om de ziel van de hel te redden (Spreuken 23:13 en 14). Augustinus zegt van zijn moeder Monica: ‘Ze maakte er meer werk van dat Gij, Heere, mijn Vader zou zijn, want ze deed meer haar best om mijn zaligheid te bevorderen dan om mij bij mijn geboorte ter wereld te brengen.’ Het opvoeden van kinderen geeft veel werk. Ouders gaan om met onsterfelijke zielen van hun kinderen. De Heere wil Zijn zegen aan de opvoeding verbinden. ‘Leer de jongen de eerste beginselen naar de eis zijn wegs, als hij ook oud geworden zal zijn, zal hij daarvan niet afwijken.’ (Spreuken 22:6). Het moet het verlangen van christelijke ouders zijn dat hun kinderen de Heere dienen. Veel ouders gaan met hun kinderen om als dieren met hun jongen, ze zorgen voor eten en drinken, maar denken niet aan hun ziel. Er zijn ouders die de zonde aan hun kinderen voorleven, zij gaan soms op in luxe en hoogmoed. Dan is het geen vreemde zaak dat zo weinig jongeren aan hun Schepper
gedenken.
Gericht op de wereld
Er zijn ouders die veel van hun kinderen houden, maar nauwelijks nadenken over hun onsterfelijke ziel. Zij zien graag dat hun kinderen rijk worden en een goede positie in dit leven krijgen. Er wordt niets gedaan om het dienen van de Heere te bevorderen. Er zijn ouders die net als de oude Eli hun kinderen niet eens zuur durven aanzien. De kinderen worden niet aangespoord om aan hun Schepper te gedenken. De eerste beginselen van een christelijk leven worden hen niet voorgehouden. Veel ouders zijn er niet op uit dat onderwijzers en dienstpersoneel hun kinderen de goede weg wijzen. Fruytier wijst op het voorbeeld van de Joden. Zodra een Joods kind kan lezen moet het de Bijbel gaan lezen. De Joden hadden een spreekwoord: ‘Een zoon vanvijf jaar - naar de Schrift toe.’ Van de Waldenzen is bekend dat zij hele Bijbelboeken uit het hoofd kenden. We lezen op blz. 136 “Ook onze voorouders waren er ernstig van overtuigd dat ze hun kinderen moesten onderwijzen; dat maakt de geschiedenis ons wel duidelijk. Toen de roomsen bijbels verbrandden, riepen ze: ‘Het is te laat, de ketters hebben ze al vroeg uit het hoofd geleerd.’ Maar wat wordt dat nu nog weinig gezien.”